Fijn in de trein

Na maanden niet bezig te zijn geweest met schrijven keek ik er écht zo naar uit:
Mijn eerste bijeenkomst van mijn tweede Topklas.
Andere mensen met nieuwe inzichten en ideeën. Een nieuw verhaal. Met een lichtelijk gespannen gevoel vertrok ik al vroeg richting Amsterdam. Ik zou er een écht Angelique-dagje van maken. Met nieuwe verhaallijnen en latte macchiato’s. Wat een feest!

Zo goed en zo kwaad als dat gaat op die enge brug met treden-met-kijk-gaatjes, schreed ik naar beneden, naar perron 2.
Ik zag het direct. Wéér geduvel op het spoor tussen Overvecht en Utrecht CS. Ik checkte in, las het mededelingen bord en dacht: Popje luister geen paniek, je komt hoe dan ook in Amsterdam.
Ik postte mijn frustratie op Facebook en werd opgeschrikt door de NS meneer die altijd over het station blèrt als er iets niet deugt. In dit geval moest ik overstappen in Amersfoort op een intercity en dan wél rechtstreeks door naar Utrecht.

Het was een chaos van jewelste in Amersfoort en het idiote… Ik deed lekker mee. Liep als een kip zonder kop achter de meute aan, checkte uit bij de NS en in bij Connexxion. Slenterde heen en weer in afwachting van die snelle trein. En die kwam ook gewoon. Ik stapte in en plofte neer op de eerste de beste lege stoel die ik zag. Zo, ik was nu echt onderweg naar mijn nieuwe klas.

Mijn overbuurvrouw in de trein las een boek over schrijven. En ik vroeg me af of zij misschien één van die nieuwe mensen in deze topklas zou zijn. Veel tijd om een gesprek aan te knopen had ik niet omdat twee conducteurs de coupé binnenstapten.
Ik graaide mijn chipkaart uit mijn kontzak en lachte vriendelijk naar de conducteur. Een stevige man met een opa stem. Op zijn blazer stond ‘hoofdconducteur’. Zijn vriendelijke blauwe ogen waren verstopt achter een leesbril. Hij drukte mijn kaart tegen zijn lezer. En in een splitsecond zag ik mezelf uitchecken op Amersfoort CS. Oops, illegaal aan het treinen.

De conducteur keek me aan. Zijn priemende ogen boorden over zijn leesbril in de mijne. Hortend en stotend wilde ik verantwoording afleggen, maar mijn stem weigerde dienst. Ik keek hem aan. Verlamd.
Zijn wenkbrauw ging omhoog. ‘Gaat het wel mevrouw?’
‘Jawel hoor,’ stamelde ik.
‘Maakt u alles in orde met uw kaart als u in Utrecht aankomt?’
Ik knikte, pakte mijn kaart aan en prevelde wat.
Hij liep weg en keek nog eens achterom, onze blikken kruisten elkaar.
Een diepe zucht ontsnapte toen hij de coupé verliet.
Ik was opgelucht, dat de thriller die zich zojuist mijn hoofd afspeelde niet echt was..

Angelique van Dam © september 2014

Station

ScriptPlus

Vorige maand was het zo ver. ScriptPlus begon. Omdat ik het toch altijd wat eng vind om alleen een eind van huis te gaan met de auto, ging ik gewapend met navigatiesysteem, extra drinken en eten (stel je voor dat je verdwaald) naar Amsterdam Amstel. Het was een onwijs leuke dag. Heerlijk om je alleen te focussen op het schrijven met gelijkgestemden. Schrijverszielen.

Omdat ik de eerste les behoorlijk stressvol vond omdat ik met de auto te ging, Besloot ik de tweede bijeenkomst , met trein te gaan zodat ik rustig mijn huiswerk kon doorlezen. De trein is op zich een onderneming op voor me. Ik denk dat het de vorige eeuw was toen ik alleen met de trein ging.
Afijn, mijn lief en kinderen hebben me op het station afgezet. Stom gedoe, kaartje kopen. Vroeger had ik een OV kaart. PARDON! Twintig euro voor een retourtje Amsterdam-Amstel! Allemachtig! Ineens schoot ik terug naar de guldentijd. Dat is meer dan veertig gulden. Ik dacht dat het openbaar vervoer zo goedkoop was. Met een retourtje Amsterdam-Amstel op zak, durfde ik me te begeven naar spoor twee en wachtte op de stoptrein richting Utrecht.

De trein kwam keurig op tijd. Ik zocht een fijn plekje bij het raam, opende mijn studiemap en ging aan de slag. Ik verbaasde me over de rust die over me heen viel en was al helemaal relaxt toen ik de trein wat vaart kreeg. Dat treinreizen is zo slecht nog niet. Uiteraard wist ik niet precies hoe vaak de trein zou stoppen dus ik stond een station te vroeg op en liep naar het halletje. Daar zaten drie jongens. Twee driftig in gesprek over de mooie plekken op aarde waar ze nog naar toe wilden. En er zat een jonge jongen die me goedkeurend van top tot teen bekeek. Nou ben ik niet op mijn bekje gevallen, maar dat voelde toch ook een beetje vreemd. Zo’n broekkie…
Hij sprak me aan omdat ik, tegen niemand in het bijzonder, riep of dit Station Amersfoort was. Die jonge jongen gaf antwoord. Nee, nog één station verder. Omdat die klere trein zo’n herrie maakte moest ik dichterbij hem gaan staan om hem te kunnen verstaan. Hij keek me diep in mijn ogen en vroeg:
‘Ga je naar je vriendje?’ Ik stikte nog net niet in mijn kauwgompje.
Ik: ‘Nee, ik ga naar school.’
Hij: ‘Heb je een vriend en zo nee, gaan we samen iets drinken?’
Ik was eigenlijk geschokt dat ie zo direct was. Maar vroeg hoe oud hij was. Hij vroeg me te raden.
‘Ik denk begin twintig,’ zei ik voorzichtig. Ik had het goed. Hij vroeg me naar mijn telefoonnummer, zodat we konden afspreken. Ik vroeg hem naar zijn nummer, omdat ik zogenaamd mijn mobiel niet bij me had. Zijn nummer schreef ik op mijn hand. Hij smeet nog met wat complimenten, waar ik me behoorlijk ongemakkelijk over voelde en ik vroeg hem: ‘Hoe oud denk je dat ik ben?’ Toen gaf hij een strelend antwoord. Ergens achter in de twintig, een glimlach rond mijn mond. Ja, nu was het tijd om hem uit een droom te helpen. ‘Martijn, ik ben vijfendertig, getrouwd en heb twee kinderen’. Hij schrok niet eens, en wilde toch iets met me drinken. En daar zit ik dan nu, op zondagmorgen, met een telefoonnummer op mijn hand geschreven, die werkelijk niet wil vervagen hoe vaak ik mijn handen ook was. Ik ga hem niet bellen of sms-en. Hij weet niet eens hoe ik heet. Het enige dat hij weet is dat ik kinderverhalen schrijf. Laten we dat maar gewoon zo houden.

©Angelique van Dam –  maart 2011