Op een doordeweekse dag besluit ik, om gewapend met een blokje en een pen op zoek te gaan naar de stilste plek dicht bij huis. Ik hoef niet ver. Het Vrouwtje van Putten.
Met kleine stappen loop ik naar het beeld. De kiezelsteentjes knarsen onder mijn voeten. Het geluid van die steentjes maakt de plek triest.
De dikke keurig onderhouden beukenhaag lijkt het lawaai buiten te sluiten. De voorbij razende vrachtwagens, bussen en fietsers ik hoor ze niet. Ik loop langs zeshonderd piepkleine veldjes. Voor het Vrouwtje stop ik.
Ze staat met haar gezicht richting de kerk. Daar vandaan werden ‘onze’ zeshonderd mannen weggevoerd. De stilte grijpt me naar de keel en ik laat het verdriet tot me doordringen. Mijn ogen dwalen af naar haar zakdoek. Het is de verkreukelde zakdoek die veel indruk op me maakt. Zij staat daar, als symbool voor al die Puttense vrouwen die hun man en zonen verloren. De tranen lopen over mijn wangen.
Opeens voel ik de aanwezigheid van iemand. Het is een oude vrouw. Zij is voor mij het échte vrouwtje van Putten. Ze huilt. Ik geef haar een zakdoek die ik onhandig uit het pakje trek. Samen huilen we. Ze dept haar gezicht en kijkt me aan. In haar betraande ogen zie ik dat ze mijn aanwezigheid waardeert. Ze vraagt me ‘Was jouw opa daar ook bij?’ Ik schud mijn hoofd. Nee.
Alsof het heel normaal is, steek ik mijn arm door de hare en samen lopen we zonder iets te zeggen naar het gedenkcentrum aan de overkant van de straat. Zwijgend stappen we de ruimte binnen. De deur valt in het slot. Het nagalmen van de deur blijft hangen in de kleine ruimte. Ik kijk naar de lange rij namen. Namen van oude mannen en jonge jongens. Ze loopt naar voren en wijst een naam aan.
‘Dat is mijn man. En daar de namen van mijn zonen’. Haar stem breekt. ‘Het gaat nooit voorbij, ik blijf ze missen’. Wat kan ik tegen haar zeggen om haar verdriet te verzachten. Ik weet dat er niets te zeggen is. Al 66 jaar lang is ze in rouw. De Duitsers, ze haat ze. Ze hoeft het me niet te vertellen want ik weet het.
We verlaten de ruimte. Ze laat mijn arm los en vraagt: ‘Heb jij kinderen?’
‘Ik heb er twee, jongens’.
‘Wees er zuinig op, en vertel ze over wat hier gebeurd is’. Ze aait over mijn wang. Ik zie dat ze zich zelf als jonge moeder, in mij terug ziet.
‘Mijn jongens zijn nog maar klein, ze weten nog niet waarom het vrouwtje huilt’, zeg ik zacht.
‘We lopen er vaak langs. Mijn oudste vraagt telkens weer: ‘Mama, waarom huilt ze nog? Zal ik haar een kusje geven?’ Ik vind het nog te vroeg om te vertellen wat er is gebeurd, maar tegen de tijd dat hij verder gaat vragen, dan vertel ik het hem, dat beloof ik’.
De oude vrouw en ik, we gaan allebei onze eigen weg. Zij met haar verdriet, en ik weet dat de Razziaherdenking weer een zware dag voor haar zal zijn. Dit jaar zal ik twee minuten stil zijn, voor haar. Voor haar verdriet.
©Angelique van Dam – oktober 2010