Kwijt

Ik ben een gewoonte dier. En al helemaal als het om sieraden gaat. Ik heb een bak met oorbellen, kettingen en ringen. Maar ik draag alleen de sieraden die me het dierbaarst zijn. Mijn trouwring, de andere ring die ik van mijn vent kreeg, toen het ‘mijn’ vent nog niet was. Een ring die ik kreeg toen we ons eerste kindje kregen. De ketting die ik kreeg met moederdag vorig jaar.

En dan heb ik een Pandora armband, die ik wilde hebben zodat ik hem vol kan sparen, bedels kan vragen als er een reden is voor een kadootje of bedels die een bepaalde periode afsluiten of juist inluiden. Zo kreeg ik een zonnetje van mijn lief toen hij zijn bedrijf opstartte. En een stapel boekjes toen ik bij de Bieb begon. Je zult begrijpen dat die armband heel veel voor me betekent. En toen gebeurde er iets vreselijks. Ik was hem kwijt. Niet zomaar kwijt, nee, foetsie-kwijt.

De Pandora is niet een armband die je ‘zomaar’ verliest. Het is er een die bijna met hangsloten om je arm vast zit. En ik doe hem nooit af. Nooit. Niet met slapen, niet met douchen. Dus ik mistte hem gelijk. Ik heb het hele dorp uitgekamd, mijn auto ondersteboven gekieperd en aangifte gedaan. Om vervolgens verdrietig te zijn, omdat ik mijn herinneringen armband kwijt was. Ik heb hem nog steeds niet gevonden.

Een dag nadat ik in zak en as zat om mijn kwijte armband dronk ik koffie met vriendin R. Ze raakt haar zevenjarige dochter kwijt. Wat loop ik in godsnaam te miepen over mijn kwijte armband..

© Angelique van Dam – maart 2012


Tommie

Het lijkt bij ons net een dierentuin. Met vooral kleine huisdieren. Een dikke ouwe kater Nicky, een piratenaquarium met vier naamloze goudvissen, en onze laatste aanwinst van zomer 2010: een uit de kluiten gewassen dwergkonijn Tommie. Hij heeft een soort van weilandje in onze tuin. En met Tom, daar was iets mee deze week.

Vorige week zondagmorgen stuiterde Tommie nog door zijn reuzenren heen en weer toen ik hem ging voeren. Hij sprong als een gek tegen het hekwerk op, zo blij was hij me te zien. Bakje voer weer gevuld, vers water gegeven, een lekker snoepje zoals elke zondag.

Wij vertrokken naar Beverwijk, kochten een prachtig schilderij, sloegen een jaarvoorraad geurtjes en scheermesjes in, een nutteloos cadeautje voor de kids en gingen weer richting huis.
Het werd maandag. Het was die morgen een drukke maandagochtendspits. Tommie moest even wachten tot mijn middagpauze voor zijn eten. Niets aan de hand. In mijn lunchpauze naar huis, voor een broodje voor mezelf en een bakje voer en vers water voor onze Tom. Nadat ik eerst mezelf van eten had voorzien ging ik al roepend en rammelend met zijn voerblik naar buiten en verwachtte een Tommie die door zijn ren heen zou stuiteren. Maar, ik zag niets. Geen Tommie, wel zijn bakje met voer half leeggegeten, zijn drinken nog helemaal vol. Vreemd. Ik opende het deksel van zijn hok, nog even dacht ik: die gekkerd ligt misschien gewoon te pitten. Eerlijk toegeven ik heb hem nog nooit zien slapen, maar ik voelde al iets toen ik naar zijn lege ‘slaapkamer’ keek.

Tommie was ontsnapt. Op mijn knieën in mijn nette werkkleding sloop ik door zijn ren. En daar zag ik het. Onze Tom had zijn gaas doorgebeten en was op pad. Gewoon pleite. Ik riep hem maar kreeg geen reactie uiteraard. Ik speurde de tuin af om te kijken of Tom zich verstopt had tussen de voorzichtig knoppen schietende hortensia’s. Ik zag een heleboel, hier een sneeuwklokje, daar een tulpje wat zijn kopje uit het zand stak, maar geen Tom. Ik ben nog roepend door de straat gelopen, maar geen Tom die naar me toe kwam. Die avond na het werken was hij nog niet thuis. Ik durfde het de kinderen nog niet te vertellen. Wat zouden ze verdrietig zijn. Ik vertelde het mijn lief en hij zei: ‘Ach, die komt wel weer terug. Het is niet de eerste keer dat ie op stap is.’ Helemaal waar.

Toen ik dinsdag terug kwam van mijn werk was Tommie nog niet thuis. Toen floepte ik het er tijdens het avondeten per ongeluk uit. Ik zag die beteuterde gezichtjes van de kinderen en stelde voor om even de buren te vragen of ze Tom gezien hadden. Samen met de kinderen gingen we van deur naar deur. Niemand had Tom gezien. Een buurvrouw verderop herinnerde zich nog dat ze hem zag, zondagmiddag, drie huizenblokken verder. Dus besloten we daar te gaan zoeken. Mijn lief had zich inmiddels bij ons gevoegd. We zochten in de vallende avond naar een holletje in de geluidswal of een teken van Tommie. Maar het mocht niet baten. De oudste zoon dacht dat zijn vriendje onze Tom misschien gezien had. We belden aan en vroegen het zijn vader. En toen wisten we het… Tommie is er niet meer. De vader van dit vriendje had hem die maandag op laten halen. Hij was aangevallen door een hond.
Ik pinkte een traan weg. Ik vond het zo zielig dat onze Tom op die manier aan zijn eind was gekomen. De jongste (3) snapte het niet dat Tommie niet meer thuis zou komen. Ik vertelde dat hij in de dierenhemel was, boven de wolken. Hij keek omhoog de donkerblauwe lucht in. ‘Mama, ikke hem niet zien hoor!’ Hij dacht duidelijk na over de zin of onzin die ik hem verteld had. De volgende dag, vorige week woensdag vroeg de oudste aan me: ‘Mam, hoe heette ons konijn ook al weer?’ Ze vergeten het zo snel. Maar voorlopig blijf ik even weg uit de dierenwinkel, want voor ik het weet hebben we weer een konijn. Ik kan ze toch niet weerstaan. Het hok gaat weg, ik heb er iemand voor gevonden. Het zal best lastig zijn de spullen op te ruimen, want een gek en lief konijn dat was het zeker. Onze Tommie gaf kopjes dat had hij van Nicky geleerd.

©Angelique van Dam – februari 2011