Kriebels

In een doorsnee jaar, met een doorsnee (mooie) lente heb ik al vroeg de voorjaarskriebels. Als  de eerste bolletjes hun kopjes boven het zand steken dan krijg ik het al op mijn heupen en moet alles weer schoon. De voorjaarsschoonmaak. Volgens mij is het een oergevoel, maar dan wel anno 21e eeuw. Niet dat ik dat doe zoals mijn oma en moeder dat vroeger deden. Misschien ben ik nog wel een tandje erger…

Echter, dit jaar was het ver te zoeken. De enige kriebels die ik kreeg waren van mijn winterkleding die ik té lang moest blijven doordragen. Tot afgelopen weekend. Eindelijk werd het mooi weer. Toch durfde ik niet gelijk mijn zomerkleding van de zolder te halen ‘omdat ze het vast weer mis zouden hebben’. Maar niets was minder waar. Het was zonnig en warm (en mijn benen nog spierwit). We waren stellig van plan om de barbecue aan te steken en het er écht van te nemen.

Tot afgelopen zaterdagmorgen…

Aan de ontbijttafel zorgde mijn lief ervoor dat ik bijna stikte in mijn koffie.

‘Zullen we de woonkamer even aan pakken dit weekend.’ En ik weet inmiddels, dat als hij dat zegt, hij dan niet bedoelt: ‘Zullen we samen gezellig gaan poetsen’.

Nee, dan heeft hij het over écht aanpakken. Het grove geschut: plafond opnieuw sauzen, de muren verven en dan eindelijk die nieuwe vloer leggen. Na nog een bak koffie voor de schrik hebben we ons in onze kluskleding gehesen en zijn we aan het klussen gegaan. Het voelde goed om zo drastisch aan de voorjaarsschoonmaak te beginnen, maar het klust toch anders als je geen kinderen om je heen hebt. Het ging dus gestaag.

En hier zit ik dan: aan de keukentafel met een spierwit plafonnetje, keiwitte kozijnen en deuren. Maar met een ‘to do’ muur en een ‘to do’ vloer. Dikke kans dat jij op je klompen kunt aanvoelen wat wij met Pinksteren gaan doen?

Kwijt

Ik ben een gewoonte dier. En al helemaal als het om sieraden gaat. Ik heb een bak met oorbellen, kettingen en ringen. Maar ik draag alleen de sieraden die me het dierbaarst zijn. Mijn trouwring, de andere ring die ik van mijn vent kreeg, toen het ‘mijn’ vent nog niet was. Een ring die ik kreeg toen we ons eerste kindje kregen. De ketting die ik kreeg met moederdag vorig jaar.

En dan heb ik een Pandora armband, die ik wilde hebben zodat ik hem vol kan sparen, bedels kan vragen als er een reden is voor een kadootje of bedels die een bepaalde periode afsluiten of juist inluiden. Zo kreeg ik een zonnetje van mijn lief toen hij zijn bedrijf opstartte. En een stapel boekjes toen ik bij de Bieb begon. Je zult begrijpen dat die armband heel veel voor me betekent. En toen gebeurde er iets vreselijks. Ik was hem kwijt. Niet zomaar kwijt, nee, foetsie-kwijt.

De Pandora is niet een armband die je ‘zomaar’ verliest. Het is er een die bijna met hangsloten om je arm vast zit. En ik doe hem nooit af. Nooit. Niet met slapen, niet met douchen. Dus ik mistte hem gelijk. Ik heb het hele dorp uitgekamd, mijn auto ondersteboven gekieperd en aangifte gedaan. Om vervolgens verdrietig te zijn, omdat ik mijn herinneringen armband kwijt was. Ik heb hem nog steeds niet gevonden.

Een dag nadat ik in zak en as zat om mijn kwijte armband dronk ik koffie met vriendin R. Ze raakt haar zevenjarige dochter kwijt. Wat loop ik in godsnaam te miepen over mijn kwijte armband..

© Angelique van Dam – maart 2012


Eerste keer

Ik zit er middenin. Mijn schrijfavontuur. Een boek schrijven binnen één maand. De teller van vandaag staat op ruim 15.000 woorden. Eind februari zit ik op de 21.000 woorden en heb ik een eerste versie klaar van misschien wel mijn debuut.

En daar wil ik het met je over hebben. Eerste keren.

Zo lukte het me van de week voor het eerst om gewoon door te schrijven, zonder te gaan zitten muggenziften op de punten, komma’s, zinnen en woorden die niet op de goede plek stonden. Het voelt net alsof ik een echt productiebedrijf ben. Een boeken-fabriek.

Op meerdere vlakken heb ik mijn debuut gehad afgelopen week. Vorige week woensdag verscheen mijn allereerste stukje in de plaatselijke krant. Ze zochten een correspondent en ik mocht een proefstuk schrijven. Ik kreeg te horen dat het geplaatst zou worden en ging (natuurlijk) uit mijn dak. Maar ik realiseerde me iets nog niet. Niet alleen zou ik een stukje hebben wat ik kan uitknippen en kan bewaren voor ‘als ik later groot ben’. Maar de mensen die ik geïnterviewd had, hun familie en vrienden, zij zouden het allemaal lezen. Dat voelde heel bijzonder.

Later die dag, toen mijn mailboxje volstroomde begreep ik pas goed dat al mijn plaatsgenoten het zouden lezen. Gek, zo’n eerste keer een publicatie van jezelf in de krant.

Eerder die week, mocht ik ook écht snuffelen aan ‘hoe het is om schrijver te zijn’. Ik neem je even mee naar afgelopen zomer. Ik mocht op de school van mijn kinderen een lesmiddag verzorgen en vertellen over het schrijven. Ik heb een verhaaltje voorgelezen van mezelf. ‘Een jas voor ijsbeer’ en vertelde de kinderen over het andere verhaal waar ik mee bezig was.

Jessy kwam vorige week maandag naar me toe om te vragen waar hij mijn boeken kon kopen. Hij had zijn moeder zo gek gekregen om mee te gaan naar de boekenwinkel voor een boek van mij. Hij vroeg me naar het boek van IJsbeer en van Puck. Ik vertelde hem dat ik die verhalen op de zolder in een map had zitten en nog even wilde wachten met het opsturen naar een uitgever. Dat het nog wel een poosje kon duren. Hij begreep het, maar was zichtbaar teleurgesteld. ‘Ik wilde het verhaal over dat ijsbeertje zo graag nog eens lezen. En ik ben ook zo benieuwd wat die Puck gaat doen om die juf weg te pesten uit hun huis’.

Nog niet eerder had ik me gerealiseerd dat ik voor Jessy, schrijver ben en niet alleen ‘de moeder van’. Naderhand bleef ik wat hangen bij het hek met andere moeders en Jessy’s moeder sprak mij aan. Ze was met hem naar de Bruna hier in het dorp gegaan en hij had de ‘baas’ daar gevraagd waarom mijn boek van IJsbeer en van Puck niet in de kast stonden. Die arme man is gaan zoeken in de computer en kende me niet. Nog niet als schrijver. Mijn fan werd teleurgesteld, door de Bruna-meneer want hij wist zéker dat ik wel boeken had geschreven.

Speciaal voor Jessy heb ik mijn verhalen uitgeprint. Het is nu voorjaarsvakantie.
Wedden dat ie ze aan het lezen is..

© Angelique van Dam – februari 2012

Het Schrijfavontuur

Eindelijk 2012!

Een jaar waar ik al jaren naar uit kijk. In 2009 sprak ik met mezelf af dat ik zou debuteren in 2012, daar was ik toen écht heilig van overtuigd. En nog steeds. Alleen vraag ik me nu, zo aan het begin van ‘mijn’ jaar af of het
‘een-écht-boek-in-je-handen-hebben-met-tekeningen- en-isbn-nummer’ haalbaar is.
Ik weet inmiddels dat het niet op deze manier gaat: je stuurt een verhaal naar een uitgever, die natuurlijk staat te trappelen om je boek te mogen uitgeven. Je hoort binnen drie weken dat ze het gaan uitgeven en dan heb je twee maanden later je boek in handen. Helaas gaat daar langere tijd overheen. En ik moet je eerlijkheidshalve toegeven dat ik nog niet één manuscript naar een uitgever heb durven sturen.

Misschien is het tijd om heeeel voorzichtig mijn zelfbedachte debuutjaar te verschuiven naar 2013. Gewoon omdat dat haalbaarder lijkt.
Want debuteren: dat ga ik.
Met deze debuutgedachte in mijn achterhoofd schoof ik het nieuwe jaar in. Keihard schrijven dit jaar, nog meer dan voorgaande jaren. Ik kreeg van een bevriende schrijfster een mailtje, of ik ook meedeed aan het schrijfavontuur.
Hongerig naar informatie las ik er alles over.
Een schrijfavontuur: dat lijkt me geweldig! Je boek schrijven binnen één maand.

Ik zag het wel zitten en schreef me in. En zo komt het dus dat ik op 1 februari aanstaande start met mijn schrijfavontuur. Samen met andere schrijvers/schrijfsters gaan we keihard schrijven. Elke dag. Wat een heerlijk vooruitzicht!! Ik weet inmiddels van mezelf dat ik die stok achter de deur nodig heb. En samen met anderen een stok hebben lijkt me fantastisch! Ik vind het reuze spannend, want dit verhaal dat ik ga schrijven, kan nog wel eens mijn debuut gaan worden..

Denk je aan me de komende maand?

© Angelique van Dam – januari 2012

 

Februari 2012

Gedoe

Afgelopen zondag maakte ik, zoals alle andere zondagen, mijn boodschappenlijstje van de komende week. De gewone dingen, het zogenaamde ‘boter-kaas-en-eieren’ lijstje.
Mijn auto stond te ontdooien in de opkomende zon. Vandaag geen ruitenkrabben voor mij. Ik checkte de voorraadkast nog een keer om er zeker van te zijn dat ik alleen vandaag de supermarkt maar in hoefde. We hebben familieoverleg gehad over het eten met de Kerst. Alles komt goed. Mij maken ze niet gek.
Omdat het ontdooien van mijn ruiten iets minder snel ging dan verwacht, nam ik een frisse duik op het internet. Het eerste bericht waar mijn oog op viel: Supermarkten op weg naar Kerstrecord. Het CBL verwacht dat de kerstomzet voor het eerst boven de grens van 800 miljoen euro zal komen. Belachelijk!! Ik vraag me dan gelijk af: hoe zit het met de crisis die ons toch allemaal lijkt te treffen? Hebben we het allemaal dan toch niet slechter gekregen dit afgelopen jaar? Of doet iedereen boodschappen op zijn creditcard?

Hoe moet zo’n bericht binnen komen bij de mensen om ons heen die niet een extraatje hebben rond de feestdagen, zich afvragen wat ze in hemelsnaam op tafel kúnnen zetten deze kerst? Ik lees het bericht nog een keer en begrijp het niet. Waarom zo overdreven?

Nou heb ik dat overdreven gedoe van eten rondom de feestdagen nooit begrepen.
Ik eet, ook tijdens de feestdagen, niet meer dan normaal. Ik heb geen vreethaak op mijn broek. Ik eet waar ik zin in heb en als mijn buik vol is dan issie vol. Ik eet niet extra omdat de gastvrouw zo haar best heeft gedaan. Of omdat het ongezellig is als ik niet toch even dit of dat proef.

Als mijn autootje ontdooit is ga ik met een tas vol lege statiegeldflessen richting supermarkt. Ik werk mijn lijstje af en pak de dingen die ik nodig heb. Dan loop ik een bekende tegen het lijf. Zij doet écht nooit zelf de boodschappen, dat doet haar man. Terwijl ik mijn verbazing uitspreek dat ik haar off all people in de supermarkt tegen kom zegt ze: ‘Ja, je kent het, de kerstboodschappen.’ Ze kijkt in mijn karretje en vraagt me of ik het allemaal al in huis heb. Ik kijk haar verbaasd aan en zeg: ‘Dit zijn mijn weekboodschappen’. Ze vertelt me over haar uitgebreide kerstdiner en wat ze daarvoor allemaal nodig heeft. Het water loopt me in de mond, maar ik moet er niet aan denken om zo lang in de keuken te gaan staan om een maaltijd klaar te maken. We hebben het eventjes over het artikel dat ik vanmorgen las. ’Nou december is inderdaad altijd een dure maand met al dat extra eten.’ zegt ze met een schuddend hoofd.
‘Wat eet jij dan met kerst?’ vraagt ze met een schuine blik in mijn karretje.
Ik voel mijn lippen krullen.
‘Eerste kerstdag eten we ergens anders en gaan we gourmetten.’
‘Altijd gezellig, ‘ geeft ze toe. ‘En tweede kerstdag?’ vraagt ze geïnteresseerd.
‘Dan eten we pannenkoeken.’
Je had haar hoofd moeten zien. Volgens mij heb ik haar op een idee gebracht.

© Angelique van Dam – december 2011

Buurman

Laatst las ik een artikel over eenzaamheid. Treurig dat het bestaat. Mensen aan hun lot overlaten.

Ik kan van mezelf niet zeggen dat ik eenzaam ben. Soms zou ik graag even ‘alleen gelaten worden’. Lijkt me heerlijk. Even niet met iemand praten, niet gezellig doen. Gewoon even eenzaam zijn.

Ik werk elke ochtend en loop elke dag het zelfde stukje van mijn auto naar mijn werk. Ik kom langs een schooltje waar kinderen al hard aan het leren zijn. Ik steek over bij een bruggetje waar ik de eendjes gedag zeg en elke keer weer denk: ik zou eens wat brood voor ze mee moeten nemen.
Dan steek ik het zebrapad over. En om vijf voor negen, loop ik langs ‘Buurman’. Zo heb ik hem genoemd. Ik weet niet hoe hij heet. Maar ik weet best veel van hem. Buurman houdt van papagaaien (die hangen aan zijn schutting). Hij houdt van Indianen (die staan voor zijn kamerraam). En hij is een echte Ajax fan (dat zie je écht overal aan).

Elke morgen, de afgelopen twee maanden, zei Buurman me gedag. Hoe hij het voor elkaar krijgt, ik weet het niet. Maar hij was er elke dag, om me een goeiemorgen te wensen. De ene keer veegde hij zijn achtertuintje aan, dan prutste hij aan zijn fiets. Een volgende keer stapte hij op diezelfde fiets om boodschappen te doen of maakte een praatje met de bouwvakkers die werkten aan de weg voor zijn huisje.
En elke morgen zei hij: ‘Mogguh’.
En ik? Ik zei hem goedemorgen terug.
Voor mij hoorde Buurman bij mijn werkdag. Ik vroeg me soms af: Zou ik soms de enige zijn die hem elke dag gedag zegt? Zou Buurman eenzaam zijn? Ik denk het wel, waarom zou hij anders elke dag ‘op me wachten’. Of is het gewoon een oude vriendelijke man die een ‘jong’ groen blaadje voorbij ziet komen. Ik weet het niet en vragen durf ik niet.
Vanaf vorige week toen het weer zo omsloeg was hij niet meer buiten als ik langs kwam lopen, maar zat hij op de bank een krantje te lezen of trok hij dode blaadjes uit de plantjes voor het raam. En dan zwaaide hij. Zou hij me missen, nu ik die route niet meer loop?

© Angelique van Dam – november 2011

Een grafsteen, die moest ik hebben…

Eigenlijk zou ik enorm in de stress moeten zitten voor de snel naderende deadline van mijn verhaal over Laura en haar koe. De deadline is komende zaterdag, middernacht. Klinkt wat duister, dat ‘middernacht’ vind je ook niet? Nu ben ik van plan om zeer binnenkort mijn duistere kant eens te laten zien.
Halloween staat weer voor de deur. Een feest waar ik altijd reikhalzend naar uitkijk. Want dán mag ik eindelijk weer eens de verkleeddoos in. Nee, ik huur geen dure Halloween outfit. Ik trek gewoon van alles uit de kast. Pak een fleecedeken en verbouw die tot heuse heksencape, pak mijn galahandschoenen en een korsetje uit mijn uitgaansperiode (errug lang geleden), haal die oude laarzen van zolder, trek en te lange zwarte rok uit mijn kast en laat de voorpret maar beginnen. Zo gaandeweg verzamel ik van alles om me heen.

Die pret begon al half september. Toen de juffen van school vroegen of ons huis weer ‘Halloweenhuis’ mocht zijn. Ik zwaaide al met mijn bezemsteel ‘ja ik wil!’. En dan begint er bij mij van alles te borrelen. Ik ging naar het dorp voor iets onzinnigs (vast shampoo of zo) en kwam terug met een tas vol Halloween spullen. Niemand dacht op dat moment al aan Halloween (en maakte zich vooral druk dat de pepernoten al weer in de winkels lagen.)
Ik kocht een spinnenweb, een Halloween schaaltje voor het snoep en een nieuwe heksenmuts compleet met gesp. Ik stuurde mijn lief met de kinders op pad voor mooie pompoenen. En zag bij de Xenos een grafsteen, zo gaaf! Die moest ik hebben.

Hoe bizar kan het zijn, dat ik, keurige moeder/secretaresse/schrijfster zo enorm op kan gaan in een verkleedfeestje van een uurtje. Het kan me niet schelen. Omdat ik nog niet ‘compleet’ genoeg was ging ik surfen op het wereldwijdeweb. Ik kwam honderden verkleedwinkels tegen. Ik wist alleen nog niet precies wat ik zocht. En toen zag ik het. Een heuse heksenpruik, met gitzwarte haren en twee keigrijze banen. Die pruik, daar stond mijn naam op! Hup in mijn digitale winkelmandje en laat maar komen. Natuurlijk zat er een weekend tussen en moest ik (naar mijn bescheiden mening) té lang wachten op mijn pakje.

Maandag kwam ik thuis van het werk. Briefje van de Postnl meneer, -Dat mijn pakje was afgeleverd bij mijn buurtjes-. Je raadt het al: ik vond dat briefje om elf uur ‘s avonds. Wat moest ik me inhouden om het pakje niet op te halen.

En toen, vanmiddag rond etenstijd, kwam de buurman mijn pakje brengen. Ik deed heel cool. ‘Dank je P., tof!’
Ik knalde de deur dicht en scheurde (tot grote verbazing van de kinderen) de doos aan gort. Daar zat ie in. Mijn heksen pruik en zwarte lippenstift. Ik scheurde, als een of ander geflipt tiepje, het plasticje van de pruik en scheurde het zakje van de lippenstift kapot. Schoof de pruik over mijn haren, stiftte mijn lippen zwart en liep naar de spiegel. Ik kwam niet meer bij! Dit is belachelijk en daarom geweldig!! De kinderen wilden gelijk een foto van me maken (wedden dat ik die ooit nog eens terug zie als ik vijftig word of zo). De pruik vonden mijn mannetjes okay, lekker gek zeg maar. Maar die zwarte lippen, dat was té eng. Toen ik ze vanavond naar bed bracht, ben ik, gewapend met pruik en lippenstift, naar mijn schrijfkamertje gegaan. Daar heb ik Laura (van mijn verhaal) gedag gezegd, mijn tong uitgestoken naar haar en ben de verkleeddoos in gedoken. Heb me in mijn zelf-bij-elkaar-geschraapte outfitje gehesen en heb heel hard om mezelf gelachen. Zeggen ze niet hoe ouder hoe gekker? Gelukkig, ik word zaterdag 36, het eind van al deze gekkigheid is nog niet in zicht.

© Angelique van Dam – oktober 2011

 

Kon ik maar in boeken wonen

Er zijn van die plekken waar je graag komt.

Mijn favoriete plekken zijn allemaal dichtbij huis. Ik hou van het strand, het bos en van uitgestrekte weilanden. Ik stap op mijn fiets (of in de auto) en binnen vijf minuten zit ik midden in één van mijn favoriete natuurgebiedjes.
Maar er zijn ook andersoortige plekken waar ik graag kom.
Neem mijn eigen zolderkamertje, of de keukentafel. Maar er is nog een plek…
De bibliotheek. Ik ga er vaak heen, om kinderboeken te lenen of te lezen. Vaak kom ik er om inspiratie op te doen. Ik neus dan niet alleen in boeken. Nee, ik kijk en luister vooral naar mijn doelgroep. De jongens en meiden die bij de boekenkasten staan en een boek uit zoeken.

Heel stiekem heb ik altijd graag in de bibliotheek willen werken. Maar dat leek me onmogelijk. Misschien een baan als vrijwilliger, maar meer dan dat had ik niet verwacht.
Want als schrijfster, werken in een bibliotheek, dat is toch dé place to be?

En je gelooft het niet, maar een paar weken terug zag ik een vacature bij de bibliotheek. Ze zochten een secretaresse.
Hoe is het mogelijk. Je kunt wel raden dat ik niet lang hoefde na te denken om een sollicitatiebrief te schrijven. En zo het geschiedde. Ik schreef de brief en wachtte in spanning af. Eind augustus werd ik uitgenodigd voor een gesprek en voor ik het in de gaten had, was de baan voor mij!
Ik ben pas net begonnen, maar voel me als een vis in het water. Overal waar ik kijk staan boeken.

Nu deze droom is uitgekomen, droom ik gelijk een stapje verder.
Hoe zou het voelen om beneden, in de bibliotheek, een eigen plekje te hebben?
Waar straks de kinderen mijn verhalen over Fien, Puck, Britt en Laura kunnen pakken…
Okay, ik draaf door…

Ik heb ergens eens gelezen, dat als je je dromen najaagt, het universum alles in het werk stelt om je te helpen. Heb ik deze baan aan het universum te danken? We zullen het zien…

©Angelique van Dam – september 2011

Haar naam is…

Nu ik de kinderen weer op school heb, langzaamaan mijn huis weer aan kant krijg, is er weer schrijftijd. Mijn mooie schrijfkamer op zolder is verwaarloosd, in de steek gelaten door mij.
Stapels boeken en tijdschriften op mijn bureau. Allemaal dingen die ik nog wil lezen.
Kattebelletjes van details die ik in mijn verhaal wil verwerken en dingen die ik nog moet onderzoeken.
Als ik op de zolder kom, de strijkplank neer zet dan schreeuwt de kamer.
‘ Angelique, kom! Hier moet je zijn. Hier kun je doen wat je het allerliefst doet. Gooi die strijk aan de kant en ga zitten, SCHRIJF!’

Als ik de strijk weg sta te werken blijft mijn blik hangen op de foto van het meisje op mijn prikbord.
Het meisje is de hoofdpersoon in mijn volgende verhaal. Ik kom er maar niet achter hoe ze heet. Zij, met haar blonde boblijntje, te klein voor haar leeftijd, een ietwat verlegen blik. Ze kijkt op een bepaalde manier brutaal naar me. Ik hou mezelf voor dat ze zo uitdagend naar me kijkt, omdat ze haar naam niet wil prijsgeven. Tijdens de strijk dwalen mijn gedachten af. Naar de plekken waar mijn verhaal zich gaat afspelen. Hier, in de Veluwse weilanden, daar moet het gaan gebeuren.
Ik mijmer al weken over de plotlijn en maakte foto’s van de plekken die ik zou gebruiken, vond een passende boerderij voor mijn verhaal, en zocht naar bijfiguren en mooie boerderijdieren. Al die bijzaken (zoals ik ze oneerbiedig noem) heb ik allemaal al wel rond.
Maar welke naam ik het meisje ook gaf, het voelde niet goed. Nova, Bibi, Anne, Sarah. Niets paste bij haar. Het frustreerde me enorm.
De strijk was klaar, de plank weer opgeruimd. Voor ik de deur van mijn schrijfhok dicht deed en de trap naar beneden afdaalde, wist ik nog niet hoe dat meisje van de foto nou zou heten, ik wil toch echt gaan schrijven aan dat verhaal.
De tip van een collega schrijfster, om een interview met het meisje aan te gaan had me ook al niets opgeleverd. Het frustreerde me en hield me tegen om een begin te maken aan het verhaal.
Want, hoe kun je nou over iemand schrijven als je niet weet hoe ze heet!
En toen gebeurde het. Ik zat aan de keukentafel, op de achtergrond speelde de radio. Het was een liedje van Jan Smit.
Ik trok een sprintje naar de zolder, gooide de deur open en keek naar haar foto.
‘Ik weet het, je heet Laura!’
Natuurlijk zei de foto niets terug. Maar ik ging zitten en schreef een paar scènes.
Ja, ik weet het nu zeker. Ze heet Laura.

Schrijfster in de klas

Als schrijfster ben ik altijd op zoek naar inspiratie. Dé plek om inspiratie op te doen voor mijn toekomstige lezertjes is met stip op één: de klas! Ik moest voor mezelf een behoorlijke drempel over. Het verlegen meisje van vroeger, altijd diep respect voor de juffen en meesters, nu zelf voor de klas. Passie geeft je vleugels, en dat is maar goed ook. Anders was ik daar niet gaan staan.
Voor ik het in de gaten had was mijn bezoekje aan groep 5/6 geregeld met Juf Miranda. Die morgen was ik écht wel bloedje nerveus. Ik kreeg niets uit mijn handen. En waarom? Gewoon, een beetje bang voor de kinderen en benieuwd of ze wel met me wilden praten.
Miranda had namens mij een aantal vragen gesteld die ik graag beantwoord wilde zien en het leek me super om ze zelf aan het schrijven te zetten. De opdracht: schrijf een verhaal over jezelf of een dierbaar iemand. Ze had hen verteld dat ik op zoek was naar mooie verhalen en om die te gebruiken voor een boek. Toen ik om één uur de klas binnenkwam hadden meerdere kinderen me al aangesproken op het schoolplein dat ze een verhaal voor me hadden. Ik had last van motten in mijn buik. Niet van die schattige vlinders, nee van die grote vieze motten. Ik was bang om af te gaan voor die kinderen.

Na een korte introductie waarin de motten als een stel ganzen door mijn buik denderden vertelde Miranda wat ik deed en wat we gingen doen die middag. Daarna was het mijn beurt om het woord te nemen. Zeventien paar kinderogen en een juf in mijn linkerooghoek.
Ik begon met de makkelijkste vragen. Wie van lezen hield. Zodra ik de vraag de klas had in geslingerd en rustig adem haalde om mijn maag tot bedaren te krijgen vlogen vijftien vingers de lucht in.
Na een paar vragen waren we aan elkaar gewaagd en praatten we over thema’s, favoriete boeken, het belang van lezen en hun vrijetijdsbesteding. Heerlijk om met die kinderen te praten. Ze zijn zo eerlijk en laat het duidelijk zijn, al echte pré-pubers.

Toen mijn vragen beantwoord waren wilden sommige kinderen hun verhaal graag voorlezen. Ze vonden het geweldig en droegen het echt aan mij op. Ik krijg in zo’n kort verhaal vrij snel duidelijk hoe ze over de dingen denken en hoe hun wereldje in elkaar steekt. De één schreef een verhaal over haar nieuwe babyzusje, de ander over een Halloween monster en bloed op de muur, weer een ander (een heel stoer ventje) schreef over zijn knuffel. Zo aandoenlijk en puur. Ik kreeg alle verhalen van de kinderen mee naar huis en geloof me, ik koester ze, allemaal.

Daarna was het tijd voor hen om mij te ondervragen. Ze wilden van alles van me weten. Hoe lang het duurt voor een boek écht in de winkel ligt, hoe ik aan ideeën kom om een verhaal te schrijven. En of ik wat wilde vertellen over mijn verhalen. Ik heb ‘Een jas voor IJsbeer’ voorgelezen. Ze vonden het geweldig, ondanks dat ze er eigenlijk iets te oud voor waren. Ik vertelde over Fien en haar pony, over de andere verhalen die ik geschreven heb en natuurlijk over Puck.

De meeste kinderen waren wel een beetje jaloers op mijn oudste zoon. Ze hadden in de gaten dat hij de eerste was die mijn verhalen leest. Ze vroegen me waar ik mijn inspiratie vandaan haalde. Ik vertelde ze dat ik dat haalde uit dagelijks dingen. Dingen die ik hoorde of zag, op het schoolplein, in de winkel, in de speeltuin. Ze waren verbaasd. ‘Dus het kan ook iets zijn wat wij tegen jou zeggen en dat jij er dan een boek over schrijft?’ De verwondering op die gezichtjes was onbetaalbaar!

En of ik inspiratie opgedaan heb? Jazeker, een heel boekwerkje vol met ideeën. Ik denk dat ik vanaf nu een blijvende stroom van ideeën zal hebben.

©Angelique van Dam – juli 2011