Vorige maand was het zo ver. ScriptPlus begon. Omdat ik het toch altijd wat eng vind om alleen een eind van huis te gaan met de auto, ging ik gewapend met navigatiesysteem, extra drinken en eten (stel je voor dat je verdwaald) naar Amsterdam Amstel. Het was een onwijs leuke dag. Heerlijk om je alleen te focussen op het schrijven met gelijkgestemden. Schrijverszielen.
Omdat ik de eerste les behoorlijk stressvol vond omdat ik met de auto te ging, Besloot ik de tweede bijeenkomst , met trein te gaan zodat ik rustig mijn huiswerk kon doorlezen. De trein is op zich een onderneming op voor me. Ik denk dat het de vorige eeuw was toen ik alleen met de trein ging.
Afijn, mijn lief en kinderen hebben me op het station afgezet. Stom gedoe, kaartje kopen. Vroeger had ik een OV kaart. PARDON! Twintig euro voor een retourtje Amsterdam-Amstel! Allemachtig! Ineens schoot ik terug naar de guldentijd. Dat is meer dan veertig gulden. Ik dacht dat het openbaar vervoer zo goedkoop was. Met een retourtje Amsterdam-Amstel op zak, durfde ik me te begeven naar spoor twee en wachtte op de stoptrein richting Utrecht.
De trein kwam keurig op tijd. Ik zocht een fijn plekje bij het raam, opende mijn studiemap en ging aan de slag. Ik verbaasde me over de rust die over me heen viel en was al helemaal relaxt toen ik de trein wat vaart kreeg. Dat treinreizen is zo slecht nog niet. Uiteraard wist ik niet precies hoe vaak de trein zou stoppen dus ik stond een station te vroeg op en liep naar het halletje. Daar zaten drie jongens. Twee driftig in gesprek over de mooie plekken op aarde waar ze nog naar toe wilden. En er zat een jonge jongen die me goedkeurend van top tot teen bekeek. Nou ben ik niet op mijn bekje gevallen, maar dat voelde toch ook een beetje vreemd. Zo’n broekkie…
Hij sprak me aan omdat ik, tegen niemand in het bijzonder, riep of dit Station Amersfoort was. Die jonge jongen gaf antwoord. Nee, nog één station verder. Omdat die klere trein zo’n herrie maakte moest ik dichterbij hem gaan staan om hem te kunnen verstaan. Hij keek me diep in mijn ogen en vroeg:
‘Ga je naar je vriendje?’ Ik stikte nog net niet in mijn kauwgompje.
Ik: ‘Nee, ik ga naar school.’
Hij: ‘Heb je een vriend en zo nee, gaan we samen iets drinken?’
Ik was eigenlijk geschokt dat ie zo direct was. Maar vroeg hoe oud hij was. Hij vroeg me te raden.
‘Ik denk begin twintig,’ zei ik voorzichtig. Ik had het goed. Hij vroeg me naar mijn telefoonnummer, zodat we konden afspreken. Ik vroeg hem naar zijn nummer, omdat ik zogenaamd mijn mobiel niet bij me had. Zijn nummer schreef ik op mijn hand. Hij smeet nog met wat complimenten, waar ik me behoorlijk ongemakkelijk over voelde en ik vroeg hem: ‘Hoe oud denk je dat ik ben?’ Toen gaf hij een strelend antwoord. Ergens achter in de twintig, een glimlach rond mijn mond. Ja, nu was het tijd om hem uit een droom te helpen. ‘Martijn, ik ben vijfendertig, getrouwd en heb twee kinderen’. Hij schrok niet eens, en wilde toch iets met me drinken. En daar zit ik dan nu, op zondagmorgen, met een telefoonnummer op mijn hand geschreven, die werkelijk niet wil vervagen hoe vaak ik mijn handen ook was. Ik ga hem niet bellen of sms-en. Hij weet niet eens hoe ik heet. Het enige dat hij weet is dat ik kinderverhalen schrijf. Laten we dat maar gewoon zo houden.
©Angelique van Dam – maart 2011