Als ik de krant, en dan met name het plaatselijke suffertje opensla is het me duidelijk. Het is komkommertijd. Op de voorpagina staat een levensgrote foto van een afgelegen, afgebrand schuurtje.
Vol vertrouwen schreef ik in juni dat ik mijn verhaal af zou ronden en het zou wegsturen naar een uitgever (met muziek die uit de brievenbus zou opstijgen). Gelukkig vond ik mezelf toen al wat ambitieus.
En het was waar. Té ambitieus, of…misschien half té ambitieus.
Het verhaal is namelijk wel af. Op 8 juli was het klaar en voelde ik me leeg. Diezelfde avond stuurde ik het naar mijn schrijfmaten. Dat bezorgde me een nóg leger gevoel. Want wat moest ik nu gaan doen? Er zat niets anders op dan wachten tot ik de verhalen terugkreeg.
Gelukkig kon ik drie weken lang, elke dag, naar kantoor om mijn werk weg te krijgen voor ik vakantie kon houden.
En toen was het opeens vakantie!
We stapten op een vroege donderdagmorgen in een vliegtuig dat ons naar Amerika zou brengen. Bewust had ik mijn schrijflaptopje thuisgelaten. Ik zou niet schrijven.
Ik wilde genieten van mijn gezin. En dat is gelukt! We hebben een toptijd gehad en veel gedaan en gezien.
De feedback van mijn volwassen proeflezers is inmiddels terug. De eerste kinderen hebben een exemplaar gekregen en ik wacht op hun oordeel.
Begin september beginnen de scholen weer. En ga ik keihard aan de slag om ‘Joehoe’ klaar te stomen voor verzending naar een uitgever (of twee). Ik ga geen uitspraken meer doen over wanneer mijn eigen deadline is. Ik stuur het op, als ik er voor 200% achter sta. En dan hoor je het…
En nu is het tijd om heel voorzichtig die komkommer uit mijn hoofd peuteren.